Een cellulaire straf is gebaseerd op twee principes: penitentie en segregatie. Misdadigers zouden door eenzame opsluiting penitentie (berouw) ondergaan en door segregatie (eenzame afscheiding) zouden zij niet in contact kunnen komen met en beïnvloed worden door medegevangenen. Wolvenplein werd de eerste honderd jaar aangeduid als ‘gesticht’. Misdadigers zouden, gelijk aan krankzinnigen, in een gesticht kunnen worden heropgevoed en genezen van hun misdadige neigingen.
Overigens mocht een gevangene wel op cel werken. Experimenten in Amerika en Engeland hadden namelijk geleerd dat eenzame opsluiting gecombineerd met niks doen kon leiden tot gestoord gedrag en zelfs zelfmoord. Bovendien kon een gevangene zich zo een beetje nuttig maken en een vak leren wat hem of haar bij vrijkomen op het rechte pad zou houden. Op het Wolvenplein werd bijvoorbeeld kleding gemaakt voor kledingwinkel Kreymborg (gehuisvest op de plek waar nu de Bijenkorf zit).
In 1914 werd het gevangenisregime versoepeld. De gevolgen van de eenzame opsluiting, het bij gevangenen veroorzaken van mentale afwijkingen tot krankzinnigheid, waren maatschappelijk niet meer acceptabel. Ook had de cellulaire opsluiting de verwachtingen niet waargemaakt, de afschrikking en voorkoming van besmetting had de recidive (kans op herhaling) niet teruggedrongen. In de cellulaire gevangenissen kwam meer ruimte voor werk, recreatie en sport. Het was afgelopen met het voorkomen van oogcontact tussen de gevangenen, maar in het begin was onderling praten (nog) niet toegestaan. Geleidelijk werd zo overgegaan naar het huidige systeem van resocialistatie. Gedetineerden worden onder begeleiding voorbereid naar een terugkeer in de samenleving. Waarbij de 3 W’s, woning, werk en wijf nog altijd als hét recept geldt om mannen op het rechte pad te krijgen en te laten blijven.
De boeiende vraag van volgende week:
#4 Hoezo een kerk in de gevangenis?